HORROR-DECOR

Fragment: Amper van de schrik bekomen, kreeg ik opnieuw een kneep.‘Een witte schim,’ fluisterde Henk terwijl hij met zijn andere hand wees. ‘Kijk... dáár, rechts van het pad op de terp.’


 

We zagen het al in het schijnsel van onze koplampen, zodra we de scherpe onoverzichtelijke bocht bij het kerkhof voorbij waren. Op de parkeerplaats schuin tegenover het kerkhof, hadden we een rode Golf verwacht. Maar het lag er volkomen verlaten bij.

Toch reed ik de witte Peugeot van Henk de donkere parkeerplaats op, die plaats bood aan zo’n veertien auto’s, en deed mijn gordel af.

 ‘Hij is hier dus niet, Gerrie,´ zei Henk die omstandig zijn bril begon te poetsen met zijn zakdoek. ´We kunnen evengoed teruggaan.´

‘We zijn hier nu tóch,’ zei ik.

‘Het heeft geen enkele zin.’

‘Misschien niet. Maar laten we alsjeblieft even gaan kijken.’

 Vastbesloten stapte ik de auto uit. Henk moest me wel volgen, zij het met tegenzin. Met zijn zaklantaarn bescheen hij de omgeving. Ik schrok.

Van één van de twee Friese woudhuisjes naast het kerkhof stonden alleen nog twee halve muren overeind en een paar zwartgeblakerde balken. Het oogde maar spookachtig. Dat gevoel werd nog versterkt door de roodwitte linten die voor de sloot gespannen waren, en voor het toegangspad van het huisje.

Ik vroeg me af wat er gebeurd was.

 Vanuit de richting van het dorp dook een koplamp op en er klonk aanzwellend geronk. Haastig staken we de weg met hoge eiken over. Even later scheurde er een motorrijder voorbij die de stilte van de nacht wreed verstoorde.

Het getraliede hek was roestig en het ging piepend open. Er hing een bordje aan: Kinderen beneden 16 jaar niet toegestaan zonder begeleiding. Het zal er altijd wel gehangen hebben, maar het was me nog nooit eerder opgevallen.

 We sloten het hek en snoven een verrotte geur op. Het kwam uit de afvalcontainer achter het hek, naast het mededelingenbord van de beheerder. Het deksel kon niet meer dicht. Naast de container lagen twee verdorde kransen en een bos verwelkte bloemen.

Tegelijk bleven we even op het brede zandpad stilstaan en luisterden onder de ver overhangende kastanjeboom naar de geluiden van de nacht. Heel in de verte stierf het motorgeronk weg en we hoorden het geroep van een uil. Ergens blaatte een schaap. De kraaien in de hoge eikenbomen die anders vreselijk tekeer kunnen gaan, waren in diepe rust.

 Henk liet het licht van zijn zaklantaarn over de graven flitsen. ‘Dát is ook nodig aan een opknapbeurt toe,’ kon hij niet laten op te merken. ‘Wat een verzakte troep. En wát een vogelpoep.’

Ik zweeg, maar wist dat hij gelijk had. Die zerken lagen in de aanvliegroute van de kraaien. Ik was blij dat mijn ouders hier niet lagen.

Gelukkig waren van hieruit niet de gebroken zerken te zien, waarvan de belettering onleesbaar was. Dat zou koren op Henks molen zijn.
Zwijgend liepen we verder, elk met onze eigen gedachten. Aan de vele voetafdrukken op het lichte zandpad kon je zien dat er vandaag veel mensen waren geweest.

 Ineens een luid gegalm. Stokstijf stonden we allebei. Henk kneep mijn arm bijna fijn en streek wild met zijn hand door zijn krullen. De klok in de kerktoren op de terp sloeg drie uur.

Amper van de schrik bekomen, kreeg ik opnieuw een kneep. ‘Een witte schim,’ fluisterde Henk terwijl hij met zijn andere hand wees. ‘Kijk... dáár, rechts van het pad op de terp.’

 Ik nam de zaklantaarn van hem over en scheen in de richting die hij aanwees. En ik moest glimlachen.

‘Het is niets,’ zei ik rustig. ‘Dat is het witte standbeeld bij het kindergraf, waar ik je laatst over verteld heb. Het lijken net twee figuren die elkaar innig verstrengeld vasthouden. Als je dichterbij komt, kun je het beter zien.’

´Weet je ’t zeker?’ klonk het bibberend.

 ‘Heel zeker. Ik kom hier immers elke vrijdag.’

 ‘Rare gewoonte van je.’

Ik ging er niet op in. Tegen ieder ander zou ik waarschijnlijk een snibbige opmerking hebben gemaakt. Maar ja, Henk is wel mijn zwager.

Ik trok hem mee, voorbij het witte standbeeld en voorbij de klokkenstoel, waar ik zowel links en rechts het schijnsel van de zaklantaarn over de grafstenen liet dansen.

Even later kwamen we op het achterste nieuwe gedeelte en ik bescheen het zevende graf aan onze rechterhand. En daarna het achtste graf met het buxus omrande tuintje. Besluiteloos stonden we van de beide grafstenen naar elkaar te staren.

Ineens bukte Henk zich en raapte iets op. Het was een witte zakdoek met grijze randen. Er zaten bloedvlekken in. Vers bloed.

‘Hij is hier dus geweest,’ fluisterde ik. ´Zie je wel, we móeten verder zoeken.´

‘Niet zo paniekerig doen,’ fluisterde Henk terug. ‘Die zakdoek kan evengoed van iemand anders zijn.’

 

Piety Veenema 

Dit was een schrijfopdracht in mijn cursus:
Beschrijf een klassiek horror-decor, als het begin van een verhaal. Kies zorgvuldig de details! De sfeer moet dreigend zijn, zonder dat u de verteller dat expliciet laat zeggen: (`Het was heel eng` of iets dergelijks).
Dat werd dus bovenstaand verhaal.

Reageren op mijn verhaal? Mail naar Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.